De boeren in Nederland groeien veel soorten groenten, fruit en bloemen. Maar wat heeft een plant nodig om te kunnen groeien? En hoe groeit een plant? Dat gaan we onderzoeken!
De kinderen gaan bij deze activiteit onderzoeken wat de beste groei omstandigheden zijn voor een plant.
Zorg dat je voor alle groepjes die straks aan de slag gaan een werkblad (zie bijlage) en de andere benodigde materialen hebt. Lees de bijlage met de onderzoekscirkel eens door. Dit geeft meer inzicht in hoe een onderzoek verloopt en kan je helpen de kinderen te begeleiden in hun onderzoek.
Ga in gesprek met de kinderen. Nederland is een klein land met in dat land ook nog eens veel inwoners op het kleine oppervlak. Daardoor blijft er niet heel veel grond over voor boeren. Toch produceert ons land zoveel groenten, fruit en bloemen dat we ook veel aan het buitenland verkopen. Hoe doen de boeren dat? Boeren weten heel efficiënt met de hoeveelheid grond om te gaan en zoveel mogelijk producten van een zo’n klein mogelijk stukje grond te halen.
Om zo efficiënt mogelijk met de grond om te gaan moet je goed weten wat een plan nodig heeft. Dat gaan wij nu ook onderzoeken. Kun je zelf al dingen bedenken die een plant nodig heeft? Denk aan water, grond, licht, lucht, zuurstof en voeding. Bedenk daarna welke aspecten je kan onderzoeken. Hoe kan je de optimale hoeveelheid licht onderzoeken? Hoe kan je de optimale hoeveelheid water onderzoeken? Hoe kan je de optimale bodemsoorten onderzoeken? Waarom zou dit optimaal zijn?
Verdeel de deelnemende kinderen in groepjes van 2 tot 5 kinderen en geef ieder groepje of ieder kind een werkblad (zie bijlage). Wat willen jullie onderzoeken? Denk hierbij aan wat een plant nodig heeft? Wat je bijvoorbeeld kunt onderzoeken is op welke grondsoort de plant het beste groeit. Wat heb je nodig om dit te onderzoeken? Hieronder staan twee voorbeelden uitgewerkt, maar er zijn tal van andere mogelijkheden natuurlijk.
Voorbeeld 1:
Welke grondsoort geeft het beste resultaat? Zaai wat zaadjes op zand, aarde, grind, (keuken-) papier, watten en eventueel compost. Goede planten om dit soort proefjes mee te doen zijn bijvoorbeeld pluksla, radijsjes of eventueel sterrenkers. Deze groeien redelijk snel zodat je sneller resultaat hebt. Zo kan je de groei van de blaadjes bijhouden en proeven wat de groei met de smaak doet. Zet bij ieder potje op een plantenkaartje of plantensteker wat voor soort grondsoort dit is (en ook eventueel de naam van je groepje).
Voorbeeld 2:
Een andere mogelijkheid is met bonen of erwten. Die in twee glazen potjes keukenpapier tegen de zijkant en vul de rest met krantenpapier. Tussen het glas en het keukenpapier doe je een boon. Je kunt er daarnaast ook eentje in een potje met aarde planten. In één van de twee potjes doe je twee eetlepels azijn en in beide potjes doe je wat water zodat het keukenpapier nat wordt. Zet de potjes in het licht (de vensterbank) en kijk iedere dag wat er gebeurt. Zorg dat het keukenpapier vochtig blijft.
Laat de kinderen hun onderzoeksopstelling maken en zelf ook de plantje verzorgen, of indien ze te weinig op de bso zijn, duidelijk instructie opstellen zodat anderen kunnen helpen, zoals welke dagen moet er hoeveel water gegeven worden? Wat moet hoe opgemeten worden?
Het is leuk als de kinderen zelf bijhouden wat er gebeurt. In de bijlagen zijn twee voorbeeldschema’s opgenomen: één voor de verschillende grondsoorten en een algemeen plantenschema om zelf in te vullen. Ze kunnen natuurlijk ook zelf een schema of tijdlijn maken als dit plantenschema niet bij hun onderzoeksvraag past.
Variatie in proefjes soorten:
Als je witte bloemen in vaasjes met een andere kleur water (ecoline/ crêpe papier) zet, dan kleuren de bloemen anders.
Snijsla, boontjes en radijs zijn altijd een succes en groeien snel. Een pompoen groeit ook snel en wordt lekker groot. Het duurt wel een tijdje voor je een échte pompoen hebt.
Je kan de benodigde lucht onderzoeken door plantjes in een afgesloten en open potje te planten. Zorg dan dat de potjes niet te groot zijn, anders zit er alsnog relatief veel lucht in.
Je kan onderzoeken of licht van invloed is op de groei door de plantjes in het licht, in het donker en met weinig licht te plaatsen.
Variatie in uitvoering:
Hoe jonger de kinderen, hoe meer begeleiding ze nodig hebben. Waar de kinderen van 10-12 jaar per groepje aan de slag kunnen en je meerdere groepjes tegelijkertijd kunt begeleiden, zul je bij de jongere kinderen de begeleiding per 1 of 2 groepjes tegelijk moeten doen. Zij hebben meer begeleiding nodig in het uitvragen van wat ze denken dat er gaat gebeuren en dit bijhouden in de schema’s. Ook zij kunnen echter heel goed zelf verzinnen wat ze precies willen onderzoeken en met een beetje hulp ook wat ze daarvoor nodig hebben.
Zorg zeker bij de jongste doelgroep het liefst voor snel groeiende plantjes voor een sneller resultaat. Bespreek samen wat ze denken dat er gaat gebeuren, schrijf dit samen met hen op en bekijk naderhand wat jullie conclusie is. Pas op dat je niet te snel zelf de conclusie trekt. Zij kunnen ook heel verrassend uit de hoek komen!
Je kan de kinderen ook een presentatie laten geven van wat ze onderzocht hebben.
Bespreek nadat de verschillende onderzoeken zijn afgerond samen wat er in jullie onderzoek gebeurt is. Wat betekent dit? Wat is er in de onderzoeken van de andere groepjes gebeurd? Als je al die onderzoeksresultaten bij elkaar legt, kun je dan nog wat anders concluderen?
De kinderen kunnen met het werkblad zelfstandig aan het werk gaan. Loop af en toe even langs om te kijken of ze er inderdaad uit komen.
Jongere kinderen hebben meer begeleiding nodig. Stel open vragen om ze zoveel mogelijk zelf na te laten denken over wat ze willen onderzoeken, hoe ze dat kunnen onderzoeken en wat ze denken dat er gebeurt.
Je kunt de kinderen helemaal vrij laten in wat ze willen onderzoeken en daar de materialen bij zoeken, maar je kan ook een redelijk divers aanbod aan materialen van tevoren verzamelen waar ze gebruik van kunnen maken. Zorg bij die laatste optie wel dat je verschillende soorten potjes, zaadjes, grondsoorten en dergelijke hebt waar ze uit kunnen kiezen en zorg dat iedereen ook wat te kiezen heeft. Ze hoeven echter heus niet allemaal gebruik te kunnen maken van alles; dit levert juist ook verschillende onderzoeken op.
Laat de kinderen zoveel mogelijk zelf bedenken. Stimuleer met open vragen.
Als kinderen er niet iedere dag zijn en de plantjes hebben meer verzorging nodig, laten ze dan afspraken maken met anderen over de verzorging van de plantjes.
Als veel kinderen er niet iedere dag zijn, kun je iedere dag vanuit hetzelfde standpunt een foto nemen van de plantjes.
Voorbeeld 1, per groepje:
Voorbeeld 2, per groepje:
De kinderen leren van tevoren te bedenken wat er kan gebeuren. De kinderen leren observeren en vergelijken.
De kinderen leren in groepjes samen te werken om een gezamenlijk doel te bereiken. De kinderen leren voor het plantje te zorgen en krijgen in die zin een stukje verantwoordelijkheid.